Kies uw kerk

Preek van de week

Bezinning door het jaar - vijfde zondag door het jaar C - 8 en 9 februari 2025

OVERWEGING

Belangrijke dingen in het leven komen niet op de eerste plaats voort uit redeneringen. Als iemand je vraagt: hoe komt het dat je nu juist bevriend bent met die of die, dan kun je dat meestal niet beredeneren. Je kunt er wel van alles over zeggen, maar precies verklaren en beredeneren kun je dat niet. Dat je bevriend bent met iemand, komt voort uit een min of meer toevallige ontmoeting. Je ligt elkaar; je hebt blijkbaar op een betere manier dan gewoon contact met elkaar, intenser en dieper dan met andere mensen. Als je vraagt waarom twee mensen van elkaar houden, dan kunnen ze hoogstens zeggen: we hebben elkaar ontmoet en opeens was het er of langzamerhand is het in de ontmoeting gegroeid. Je kunt er naderhand wel over redeneren, maar dat is niet het diepste. Het diepste is de ontmoeting en de ervaring van iets voor elkaar te voelen.

Zo is het ook met geloven. Je kunt een heleboel redeneren over het geloof, je kunt er boeken over lezen, de catechismus bestuderen, je kunt zelfs hoogwetenschappelijk theologie bedrijven, maar dat wil nog niet zeggen dat je gelooft. Geloven is op de eerste plaats een ontmoeting, een diepe, bijna onuitsprekelijke ervaring, nu niet met een mens maar met God; een ontmoeting die je leven grondig beïnvloedt, ja zelfs verandert; een ontmoeting die je leven definitief met God verbindt. Je moet het voelen, je moet erdoor geraakt worden dat je bij God hoort en Hij bij jou.

Over die ontmoeting met God, over die ervaring van zijn aanwezigheid gaat het in de lezingen van vandaag. Twee ontmoetingen met God, twee keer een ervaring van zijn majesteit, die een mens doet sidderen en beven en tegelijk ook een ervaring van zijn nabijheid en zijn liefde.

Allereerst Jesaja, de profeet. Hij heeft een visioen waarin hij God ziet. Hij ervaart in dat visioen iets van de geweldige majesteit Gods, gezeten op een verheven troon omgeven door een onaardse hofhouding van serafs, wonderlijke hemelse figuren die Gods heiligheid en verhevenheid uitzingen. Jesaja voelt zich ontzettend nietig in vergelijking met die grote en heilige God. Bewust van de heiligheid Gods voelt hij zich te kort schieten als zondige mens, die niet veel meer kan dan zonden doen en fouten maken. Hij is angstig en bang in zijn contact met God. Hij kan de ontmoeting maar nauwelijks aan. Hij heeft het gevoel, dat hij kijkt in een licht dat te fel is voor zijn zwakke ogen. Hij denkt te sterven in zijn contact met God. God is te groot en Jesaja te klein. God is te heilig, hij te zondig. Maar dan weet hij heel zeker, dat God zelf die ontmoeting wil. Dat God hem heilig wil maken. Die ervaring wordt in het visioen uitgedrukt door de seraf die met een gloeiende kool zijn lippen aanraakt. Zij zonden worden weggebrand. God heeft hem aangenomen en geheiligd. En het besef van die verbondenheid met God doet de angst bij Jesaja enigszins verdwijnen en doet hem zeggen: “Heer, hier ben ik, stuur mij maar om uw zaak in deze wereld te verdedigen.”

Op het meer van Galilea is het geen direct visioen van Gods heiligheid, maar een ontmoeting met Jezus, in wie Gods heerlijkheid even oplicht. Twee boten vol vis vangen de apostelen op zijn woord. En ook hier, net als bij Jesaja is er bij Petrus allereerst angst voor Jezus' macht, voor Gods majesteit en daarbij een groot besef van zondigheid: “Heer, ga weg van mij, ik ben een zondig mens.” Maar Jezus gaat niet weg. Hij wil met mensen omgaan: “Weest niet bang, voortaan moeten jullie voor Gods zaak werken in de wereld, mensen vangen voor God. En ze lieten alles achter om hem te volgen.

Ook wij kunnen alleen in God geloven, en staan voor zijn zaak in deze wereld, als we ervaren hebben wie God is. We zijn niet op het meer van Galilea geweest, we hebben wellicht geen visioen gehad; maar toch hebben wij, ieder op onze eigen wijze God ervaren; misschien in het luisteren naar de verhalen uit de bijbel, in het beleefd geloof van onze ouders, misschien in de gebeurtenissen die we meemaakten in ons leven. We hebben allemaal een besef van Gods grootheid en majesteit; alleen al wanneer we kijken naar die geweldige schepping; we hebben ook het besef van onze eigen kleine pietepeuterigheid, ons tekortschieten. We mogen ook weten dat God ons in Jezus desondanks wil ontmoeten. Dat Hij ons vergeeft, als we ons van onze zondigheid bewust zijn en om vergeving vragen. 

Laten we vandaag ook heel duidelijk beseffen, dat Hij van ons verwacht, dat we alles wat van Hem wegvoert achterlaten en Hem volgen; dat we met Jesaja zeggen: Hier ben ik, ik ben tot uw dienst, tot de dienst van uw evangelie. Want ik ken U, verheven God, die met ons wilt zijn in Jezus uw Zoon en die door Hem alle mensen wilt brengen tot uw onuitsprekelijke heiligheid. 

https://mennenpr.nl/vijfde-zon... bewerkt TS

Schriftlezingen van deze zondag



VIJFDE ZONDAG DOOR HET JAAR

EERSTE LEZING          Jes., 6, 1-2a. 3-8

Uit de Profeet Jesaja

In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Heer, gezeten op een hoge en verheven troon: zijn sleep bedekte heel de vloer van de tempel. Hij was omgeven met serafs; elk had zes vleugels, en ze riepen elkaar toe: “Heilig, heilig, heilig, de Heer der hemelse machten! Heel de aarde is vol van zijn glorie!" Het luide roepen deed de drempels schudden in hun voegen en het heiligdom stond vol rook. Toen riep ik: “Wee mij, ik ben verloren! Want ik ben een mens met onreine lippen en ik woon te midden van een volk met onreine lippen, en toch hebben mijn ogen de Koning, de Heer der hemelse machten, gezien!" Maar een van de serafs vloog naar mij toe met een gloeiende kool die hij met een tang van het altaar genomen had; hij raakte mijn mond daarmee aan en sprak: “Nu dit uw lippen aangeraakt heeft zijn uw zonden verdwenen, uw misstappen vergeven." Daarop hoorde ik de Heer spreken: “Wie moet ik zenden ? Wie zal voor ons gaan?" En ik antwoordde: “Hier ben ik, zend mij!"



TUSSENZANG  Ps., 138 (137) 1-2a, 2bc-3, 4-5, 7c-8

Refr: Ik zing voor U en alle hemelmachten.

U wil ik prijzen, Heer, uit heel mijn hart, omdat Gij naar mijn bidden hebt geluisterd. Ik zing voor U en alle hemelmachten en werp mij neer, gebogen naar uw heiligdom.

U prijs ik om uw goedheid en uw trouw, want uw belofte hebt Gij mateloos vervuld. Wanneer ik tot U riep hebt Gij mij steeds verhoord, Gij hebt mij altijd nieuwe moed gegeven.

U zullen alle koningen der aarde eren wanneer zij horen wat Gij tot hen zegt. Ook zij zullen de daden van de Heer bezingen: ja waarlijk, machtig is de grootheid van de Heer.

Steeds is uw uitgestrekte hand mijn redding: de Heer voltooit voor mij al wat ik onderneem. Uw goedheid, Heer, blijft duren zonder einde; ver­geet het maaksel van uw handen niet!



TWEEDE LEZING         1 Kor., 15, 1-11 of 15, 3-8. 11

Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte

Broeders en zusters, Ik vestig uw aandacht op het evangelie dat ik u heb verkondigd, dat gij hebt ontvangen, waarop gij gegrondvest zijt en waardoor gij ook gered wordt, indien ge er tenminste aan vasthoudt in de vorm waarin ik het u verkondigd anders zoudt gij tevergeefs gelovig geworden zijn. In de eerste plaats dan heb ik u overgeleverd wat ik ook zelf als overlevering heb ontvangen, namelijk dat Christus gestorven is voor onze zonden, volgens de Schriften en dat Hij begraven is, en dat Hij is opgestaan op de derde dag, volgens de Schriften, en dat Hij verschenen is aan Kefas en daarna aan de Twaalf. Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten nog in leven zijn, hoewel sommigen zijn gestorven. Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen. En het laatst van allen is Hij ook verschenen aan mij, de misgeboorte. Ja ik ben de minste van de apostelen, niet waard apostel te heten, want ik heb Gods kerk vervolgd. Maar door de genade van God ben ik wat ik ben en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest. Ik heb harder gewerkt dan alle anderen, niet ik, maar de genade van God met mij. Maar of zij het nu zijn of ik, dat verkondigen wij en dat hebt gij geloofd.



ALLELUIA         Joh. 8. 12

Alleluia. Ik ben het licht van de wereld, zegt de Heer. Wie mij volgt zal het licht des levens bezitten. Alleluia.



EVANGELIE     Lc., 5, 1-11

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas

Op zekere dag stond Jezus aan de oever van het meer van Gennesaret, terwijl de mensen op Hem aandrongen om het woord Gods te horen. Hij zag nu twee boten liggen aan de oever van het meer; de vissers waren eruit gegaan en spoelden hun netten. Hij stapte in een van de boten, die van Simon en vroeg hem een eindje van wal te steken. Hij ging zitten en vanuit de boot vervolgde Hij zijn onderricht aan het volk. Toen Hij zijn toespraak had geëindigd zei Hij tot Simon: “Vaar nu naar het diepe en gooi uw netten uit voor de vangst." Simon antwoordde: “Meester, de hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen; maar op uw woord zal ik de netten uitgooien." Ze deden het en vingen zulk een massa vissen in hun netten dat deze dreigden te scheuren. Daarom wenkten ze hun maats in de andere boot om hen te komen helpen. Toen die gekomen waren vulden zij de beide boten tot zinkens toe. Bij het zien daarvan viel Simon Petrus Jezus te voet en zei: “Heer, ga van mij weg want ik ben een zondig mens." Ontzetting had zich meester gemaakt van hem en van allen die bij hem waren, vanwege de vangst die ze gedaan hadden. Zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die met Simon samenwerkten. Jezus echter sprak tot Simon: “Wees niet bevreesd, voortaan zult ge mensen vangen." Ze brachten de boten aan land en lieten alles achter om Hem te volgen.

Archief preken