Kies uw kerk

Preek van de week

Bezinning door het jaar - Pasen - 19 en 20 april 2025

OVERWEGING

De Kerk jubelt het vandaag in alle toonaarden uit: de Heer is waarlijk verrezen, alleluja. Het is het feest der feesten; want zonder de verrijzenis van de Heer zou er geen Kerk bestaan; zou er geen reden voor ons zijn ons christen te noemen en rond Hem samen te komen in de eucharistie. Het is de verrezen Heer die door de tijden heen de mensen van goede wil samen brengt in zijn Kerk; die zijn Kerk opbouwt rond zijn levende en leven gevende aanwezigheid in de eucharistie. Het paasmysterie is de oorzaak van ons christen zijn. Het is de oorzaak omdat de verrijzenis van de Heer de apostelen langzamerhand tot geloof bracht. Niet een wensgedachte van de apostelen bracht hen ertoe te gaan geloven, maar zijn levende aanwezigheid zelf.

Niet het lege graf, niet de boodschap van de vrouwen, maar de zich opdringende aanwezigheid van de Heer in de diverse verschijningen brak hun ongeloof. Denkt u maar aan de Emmaüsgangers, Maria Magdalena, Thomas. en verschillende keren de apostelen: “Hij verscheen… aan ons die met hem gegeten en gedronken hebben nadat Hij uit de doden was opgestaan”. De levende Heer zelf overtuigde zijn leerlingen en gaf hen zijn Geest om van Hem te getuigen. En zo zijn de apostelen de wereld in getrokken met als eerste en praktisch enige boodschap -we hoorden het in de eerste lezing-  “de Heer is verrezen. Geloof in Hem, in wat Hij zegt en doet”.

Als wij christen zijn, dan is het omdat wij geloven in die boodschap, geloven in het getuigenis van de apostelen, van de apostolische Kerk die in ononderbroken verbinding staat met de apostelen: Jezus leeft. Hij zit aan de rechterhand van de Vader, maar Hij leeft ook bij ons, in zijn Kerk, in zijn woord, in zijn sacramenten, in zijn gedoopten. De levende Heer is de oorzaak en de oorsprong van ons geloof. Het Paasmysterie is ook de weg van ons geloof, de manier van ons geloven: als christenen zijn wij geraakt door de levende Heer. Bij Hem willen we horen. Hij verbindt ons met God. Daarom zijn we in Hem gedoopt, hebben we ons door Hem in het doopwater laten omvormen tot nieuwe mensen, die op Hem gelijken.

Nog op aarde levend hebben we van Hem reeds zijn paasleven ontvangen. Wij geloven in de werkelijkheid van het nieuwe leven in ons, door de doop geschonken door de levende Heer. We hebben ons in het vormsel laten sterken door zijn Pinkstergeest, de vrucht van Pasen en we hebben beloofd te lijken op Hem; leven als nieuwe mensen, die niet klakkeloos opgaan in de wereld, die aan God geen boodschap heeft.

Wij willen, naar de woorden van Paulus, zinnen op het hemelse, niet op het aardse. Dat betekent dat wij kiezen voor de dingen van God en niet voor de voorbijgaande dingen, dat wij uit zijn op de eer van God en het geluk van de naaste. Dat is vaak geen gemakkelijke weg: het is de weg van kruis omdat de echte liefde offers vraagt. Het is de weg waarvan de wereld zegt: je bent gek dat je zoiets doet. Je leeft toch maar een keer. Profiteer ervan. En die roep van de wereld klinkt in onze dagen extra luid. Daarom is het ook moeilijk trouw te zijn aan onze doopbeloften.

Maar we hoeven die weg niet alleen te gaan. De levende Heer gaat met ons mee. Hij is ons steeds nabij in de eucharistie. Daarin mogen we steeds het paasmysterie van de Heer vieren, zijn dood en de verrijzenis in zijn gebroken Lichaam en zijn vergoten Bloed. Met die gaven van zijn kruis voedt Hij ons. Zo wordt het leven van ons doopsel in ons bewaard en versterkt; het is niet voor niets dat de kerk haar gelovigen oproept telkens op de zondag, die de dag van de verrijzenis is, de eucharistie te vieren. Zo blijven we leven op de adem van het Paasmysterie, blijven we in contact met Christus de gestorven en verrezen Heer, die daar Gastheer en voedsel is.

Eucharistie en leven in liefde naar de maat van het kruis horen bij elkaar. Zo leven wij uit de kracht van het paasmysterie en zo brengen wij het in praktijk. Er bestaat geen christelijke liefde zonder eucharistie en eucharistie die niet uitloopt op christelijke liefde is waardeloos, Het paasmysterie, de levende Heer is niet alleen oorzaak van ons geloof en de weg van ons geloof maar ook het einddoel van ons geloof. Immers verbonden met de levende Heer vanuit de doop en gevoed door de eucharistie, levend vanuit zijn kruisliefde kunnen wij de tegenslagen van het leven aan, vrezen we zelfs de dood niet echt. Want met de verrezen Heer zijn we zelfs veilig in het duister van de dood. Hij belooft hen die de goede strijd ten einde toe strijden het eeuwig leven bij de Vader.

Als we ten einde toe volharden, zal het paasmysterie dat we hier vieren in geloof, eens zichtbare werkelijkheid worden. Moge dit paasfeest ons helpen iedere dag te leven vanuit de kracht van het kruis, vanuit de kracht van de zichzelf gevende liefde naar de alles overtreffende heerlijkheid van de verrijzenis. Een zalig Pasen voor u allen. Amen.

https://mennenpr.nl/paaszondag...

Schriftlezingen van de Paaswake en eerste paasdag



PASEN

PAASWAKE

EERSTE  LEZING
Uit het boek Genesis    (Gen. 1,1-2,2 of 1,1.26-31a)

In het begin schiep God hemel en aarde.

(De aarde was woest en leeg; duisternis lag over de diepte, en de Geest van God zweefde over de wateren. Toen sprak God: "Er moet licht zijn!" En er was licht. En God zag dat het licht goed was. God scheidde het licht van de duisternis; het licht noemde God dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de eerste dag. God sprak: "Er moet een uitspansel zijn tussen de wateren, een afscheiding tussen het ene water en het andere." En God maakte het uitspansel; Hij scheidde het water onder het uitspansel van het water erboven. Zo gebeurde het. Het uitspansel noemde God hemel. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de tweede dag.God sprak: "Het water onder de hemel moet naar een plaats samenvloeien, zodat het droge zichtbaar wordt." Zo gebeurde het. Het droge noemde God land, en het samengevloeide water noemde Hij zee. En God zag dat het goed was. God sprak: "Het land moet zich tooien met jong groen gras, zaad­vormend gewas en vruchtbomen die ieder naar zijn soort hun vruchten dragen, met zaad erin." Zo gebeurde het. En uit het land schoot jong groen op, gras, zaadvormend gewas, in allerlei soorten, en bomen die ieder naar zijn soort hun vruchten droegen, met zaad erin. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de derde dag. God sprak: "Er moeten lichten zijn aan het hemelgewelf, die de dag van de nacht zullen scheiden; zij moeten als tekens dienen, zowel voor de feesten als voor de dagen en de jaren en tevens als lampen aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten." Zo gebeurde het. God maakte de twee grote lampen, de grootste om over de dag te heersen, de kleinste om te heersen over de nacht, en Hij maakte ook de sterren. God gaf ze een plaats aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten, om te heersen over de dag en over de nacht, en om het licht en de duisternis uiteen te houden. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de vierde dag.God sprak: "Het water moet wemelen van dieren, en boven het land moeten de vogels vliegen langs het hemelgewelf." Toen schiep God de grote gedrochten van de zee en al de krioelende dieren, waar het water van wemelt, soort na soort, en al de gevleugelde dieren, soort na soort. En God zag dat het goed was. God zegende ze en Hij sprak: "Wees vruchtbaar en word talrijk; gij moet het water van de zee bevolken, en de vogels moeten talrijk worden op het land." Het werd avond en het werd ochtend; dat was de vijfde dag. God sprak: "Het land moet levende wezens voortbren­gen van allerlei soort: tamme dieren, kruipende dieren en wilde beesten van allerlei soort." Zo gebeurde het. God maakte de wilde beesten, soort na soort, de tamme dieren soort na soort, en alles wat over de grond kruipt, soort na soort. En God zag dat het goed was.)

God sprak: "Nu gaan wij de mens maken, als beeld van Ons, op Ons gelijkend; hij zal  heersen over de vissen van de zee, de vogels van de lucht, over de tamme dieren, over alle wilde beesten en over al het gedierte dat over de grond kruipt." En God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. God zegende hen en God sprak tot hen: "Weest vrucht­baar en wordt talrijk; bevolkt de aarde en onderwerpt haar; heerst over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht en over al het gedierte dat over de grond kruipt." En God sprak: "Hierbij geef Ik alle zaadvor­mende gewassen op de hele aardbo­dem aan u en alle bomen met zaaddragende vruchten; zij zullen u tot voed­sel dienen. Maar aan alle wil­de bees­ten, aan alle vogels van de lucht en aan al­les wat over de grond kruipt, aan al wat dier­lijk leven heeft, geef Ik het groene gras als voedsel." Zo gebeurde het. God bezag al­les wat Hij gemaakt had en Hij zag dat het heel goed was.

(Het werd avond en het werd ochtend; dat was de zesde dag. Zo werden de hemel en de aarde voltooid, en alles waarmee ze toegerust zijn. Op de zevende dag bracht God het werk dat Hij verricht had tot voltooiing. Hij rustte op de zevende dag van al het werk dat Hij verricht had.


TUSSENZANG  Psalm 104

REFREIN: Zend uw geest, Heer, dan komt er weer leven, dan maakt Gij uw schepping weer nieuw.

Verheerlijk, mijn ziel, de Heer, wat zijt Gij groot, Heer mijn God !

Met glorie en luister zijt Gij gekleed, uw mantel is zuiver licht.

Gij hebt ook de aarde geplaatst op haar zuilen, in eeuwigheid wankelt zij niet.

Gij hebt haar de oerzee als kleed gegeven, het water stond boven de bergen uit.

De bronnen deed Gij uitstromen in beken, die dringen zich tussen de bergen voort.

En aan hun oevers nestelen vogels en zingen tussen het struikgewas.

Vanuit uw schuren besproeit Gij de bergen, de grond wordt gevoed door wat Gij haar geeft.

Gij doet voor de dieren het gras opschieten en graan dat de mensen ten dienste staat.

Hoeveel is het, wat Gij gedaan hebt, Heer, en alles in wijsheid gemaakt.

De aarde is vol van uw schepsels: de Heer zij altijd geprezen!



TWEEDE LEZING

Uit het boek Genesis    (Gen.22,1-18 of 1-2,9a,10-13,15-18)

In die dagen stelde God Abraham op de proef. Hij zei tot hem: "Abra­ham." En hij antwoordde: "Hier ben ik." Hij zei: "Ga met Isaak, uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, naar het land van de Moria, en draag hem daar, op de berg die Ik u zal aanwijzen, als brandoffer op."

(De volgende morgen zadelde Abraham zijn ezel, nam twee knechten en zijn zoon Isaak met zich mee, en kloofde hout voor het brandoffer. Daarna begaf hij zich op weg naar de plaats die God hem aangewezen had. Op de derde dag zag Abraham in de verte de plaats liggen. Toen zei Abraham tot zijn knechten: "Jullie blijven hier bij de ezel; ik ga met de jongen daarginds heen. Nadat wij ons in aanbidding neergebogen hebben, komen wij weer terug." Daarop gaf Abraham zijn zoon Isaak het hout voor het brandoffer te dragen; zelf droeg hij het vuur en het offer­mes. Zo gingen zij samen op weg. Toen zei Isaak tot zijn vader Abra­ham: "Vader." Hij antwoordde: "Ja, mijn zoon." Isaak zei: "Wij hebben wel vuur en hout, maar waar is het offerdier?" Abraham antwoordde: "God zelf zal wel voor het offerdier zorgen, mijn zoon." En samen gingen zij verder.)

Toen zij de plaats bereikt hadden die God hem had aangewezen, bouwde Abraham daar een altaar,

(stapelde er het hout op, bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het altaar, boven op het hout.)

Toen Abraham echter zijn hand uitstak naar het mes om daarmee zijn zoon de keel af te snijden, riep de engel van de Heer hem van uit de hemel toe: "Abraham, Abraham!" En hij antwoordde: "Hier ben ik." Hij zei: "Raak de jongen met geen vinger aan en doe hem niets! Ik weet nu dat gij god vreest, want gij hebt Mij uw zoon, uw enige, niet willen onthouden." Abraham keek om zich heen en bemerkte een ram, die met zijn horens in het struikgewas vastzat. Hij greep de ram en droeg die als brandoffer op, in plaats van zijn zoon.

(Abraham noemde die plaats "de Heer zal erin voorzien"; vandaar dat men nu nog zegt: "Op de berg van de Heer zal erin voorzien worden.")

Toen riep de engel van de Heer voor de tweede maal uit de hemel tot Abraham en zei: "Bij Mijzelf heb Ik gezworen - spreekt de Heer -, omdat gij dit gedaan hebt en Mij uw zoon, uw enige, niet hebt onthouden, daarom zal Ik u overvloedig zegenen en uw nakomelingen even talrijk maken als de sterren aan de hemel en de zandkorrels op het strand van de zee. Uw nakomelingen zullen de poort van hun vijand bezitten. Door uw nakomelingen komt zegen over alle volken van de aarde, omdat gij naar mijn stem hebt geluisterd."

TUSSENZANG  Psalm 16

REFREIN: Behoed mij, God, tot U neem ik mijn toevlucht.

De Heer is mijn erfdeel, mijn dronk uit de beker, Hij heeft mijn lot in zijn hand.

Steeds houd ik mijn ogen gericht op de Heer, ik val niet, want Hij staat naast mij. 

Daarom ben ik vrolijk en blij van geest, daarom kan ik rustig gaan slapen.

Mijn ziel laat Gij niet aan het dodenrijk over.  Gij levert uw dienaar niet uit aan het graf.

Gij zult mij de weg van het leven wijzen om heel mijn vreugde te vinden bij U, bestendig geluk aan uw zijde.



DERDE LEZING           (Ex.14, 15-15,1)

Uit het boek Exodus

In die dagen sprak de Heer tot Mozes: "Wat roept gij Mij toch. Beveel de Israëlieten verder te trekken. Gij zelf moet uw hand op­heffen, uw staf uitstrekken over de zee en ze in tweeën splijten. Dan kunnen de Israëlie­ten over de droge bodem door de zee trekken. Ik ga de Egypte­naren halsstar­rig maken zodat zij hen achterna gaan. En dan zal Ik Mij ver­heer­lijken ten koste van farao en heel zijn le­germacht, zijn wagens en zijn wagenmenners. De Egyp­tenaren zullen weten dat Ik de Heer ben, als Ik Mij verheerlijk ten koste van farao, zijn wagens en zijn wagen­menners." De engel van God die aan de spits van het leger der Israëlieten ging, veranderde van plaats en stelde zich ach­ter hen op, tussen het le­ger van de Egyp­tenaren en het leger van de Israëlie­ten. De wolk bleef die nacht donker zodat het heel de nacht niet tot een treffen kwam. Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee en de Heer deed die hele nacht door een sterke oos­ten­wind de zee terugwijken. Hij maakte van de zee droog land en de wateren spleten vaneen. Zo trok­ken de Israë­lieten over de droge bodem de zee door, ter­wijl de wate­ren links en rechts een wand vormden. De Egyptenaren zetten de achter­volging in; alle paarden van farao, zijn wagens en zijn wagen­menners gingen achter de Israëlieten aan de zee in. Tegen de morgen­wake richtte de Heer zijn blikken vanuit de wolkkolom en de vuur­zuil op de leger­macht van de Egypte­naren en bracht ze in verwar­ring. Hij liet de wielen van de wagens scheeflopen zodat ze s­lechts met moeite vooruit kwamen. De Egyptenaren rie­pen uit: "Laten we vluchten voor de Isra­lieten, want de Heer strijdt voor hen tegen ons." Toen sprak de Heer tot Mozes: "Strek uw hand uit over de zee, dan zal het water te­rugstromen over de Egyptena­ren en hun wagens en wa­gen­men­ners." Mozes strekte zijn hand uit over de zee en toen het licht begon te worden vloeide de zee naar haar ge­wone plaats terug. Daar de Egypte­naren er tegen in vlucht­ten dreef de Heer hen mid­den in de zee. Het water vloeide terug en overspoelde wagens en wagen­men­ners, heel de strijdmacht van de farao die de Israëlieten op de bodem van de zee achter­na waren gegaan. Niet één bleef ge­spaard. De Israëlie­ten daaren­tegen waren over de droge bodem door de zee getrokken, terwijl de wate­ren links en rechts van hen een wand vormden. Zo redde de Heer op deze dag Israël uit de greep van Egypte; Israël zag de Egyp­tenaren dood op de kust liggen. Toen Israël het mach­tige optreden van de Heer tegen Egypte gezien had, kreeg het volk ontzag voor de Heer; zij stelden vertrouwen in de Heer en in Mozes, zijn die­naar. Toen hieven Mozes en de Isra­lieten ter ere van de Heer een lied aan:

TUSSENZANG  Ex.15,1-6.17-18

REFREIN: De Heer bezing ik, de overwinnaar.

De Heer bezing ik, de overwinnaar, paarden en ruiters dreef Hij in zee.

De Heer is mijn kracht, Hem dank ik mijn redding, de Heer is mijn God, voor Hem is mijn lied.

De God van mijn vaderen, Hem zal ik prijzen, een machtig strijder, zijn naam is de Heer.

Farao's wagens, zijn legers verdronken, de Rietzee verzwolg de keur van zijn volk.

De golven zijn over hen heen geslagen, zij zijn als een steen in de diepte gestort.

Uw hand, Heer, die machtiger is dan de mensen, uw hand heeft de vijand ten val gebracht,

Gij hebt hen gebracht naar uw eigen bezit, geplant op de berg waar Gij zelf wilde wonen.

De heilige plaats, Heer, die Gij hadt gemaakt: de Heer zal daar heersen voor altijd en eeuwig.

VIERDE LEZING           (Jes. 54, 5-10.14)

Uit de profeet Jesaja                                                                                                                       

Hij die U schiep, Hij is uw Bruidegom, Hij is uw Schep­per; zijn Naam is: Heer der hemelse machten: Hij wordt ge­noemd: uw Verlosser, Israëls heilige, God van geheel de aarde! Een verlaten, zielsbe­droefde vrouw zijt gij, maar de Heer roept U weer bij uw naam. Want -zo zegt uw God- kan iemand de liefde van zijn jeugd wel verstoten? In een plotse­linge opwelling heb Ik U in de steek gelaten, maar met een grote barm­hartigheid zoek ik U weer op. In een vlaag van toorn heb Ik voor een ogenblik mijn aange­zicht

van U afgewend maar -zo spreekt de Heer, uw Verlosser- met een eeuwige liefde ont­ferm Ik mij weer over U. Zoals ik ten tijde van Noach gezwo­ren heb dat de wateren de aarde nooit meer zouden be­dekken, zo zweer Ik nu nooit meer vertoornd op U te zijn, en U nooit meer te bedreigen. Want de bergen mogen wan­kelen, de heuvels schudden, maar mijn trouw jegens U zal niet wankelen en mijn ver­bond van liefde niet breken, zegt de Heer die U barmhartig is. Gij zult gegrondvest zijn op ge­rechtigheid: weet U dus vrij van onderdrukking, gij hebt niets te vrezen! En vrij van verschrikking: want geen ver­schrikking zal U ooit nog over­vallen!

TUSSENZANG  Psalm 30

REFREIN: U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd.

U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd. Gij hebt mijn vijanden niet laten zegevieren.

Heer, uit het dodenrijk hebt Gij mijn ziel verlost, Gij hebt mij losge­maakt van die ten grave dalen.

Bezingt de Heer dan met mij, al zijn vromen, en dankt zijn Naam die hoogverheven is.

Zijn toorn duurt kort, maar zijn genade levenslang; de avond brengt geween, de ochtend blijdschap.

Heer, luister en ontferm U over mij, mijn God, sta mij terzijde met uw hulp.

Gij hebt mijn rouwklacht in een vreugdedans veranderd, mijn rouwkleed losgemaakt, met blijdschap mij omgord.

Mijn ziel zal U bezingen zonder te verstommen, U zal ik loven, Heer mijn God, in eeuwigheid.

VIJFDE LEZING           (Jes.55,1-11)

Uit de profeet Jesaja.

Zo spreekt God de Heer;

Komt naar het water, hij allen die dorst lijdt! Ook gij, die geen geld hebt, komt toch. Komt kopen, geniet zonder geld, en zonder te betalen. Komt kopen wijn en melk. Wat geeft gij uw geld voor iets dat geen brood is? Wat geeft gij uw arbeid aan iets dat niet voedt? Luistert, luistert goed naar Mij, dan eet gij wat goed is, dan verzadigt gij u aan heerlijke spijs. Neigt uw oor en komt naar Mij, en luistert en gij zult leven; een blijvend verbond ga Ik met u sluiten, de gunst, aan David verleend, verloochen ik niet. Hem heb Ik gemaakt tot getuige voor de volkeren, tot vorst en gebieder over de naties. Waarlijk, een volk zult gij roepen dat gij niet kent, en een volk, dat u niet kent, snelt naar u toe, omwille van Israëls Heilige, die U verheerlijkt. Zoekt de Heer, nu Hij zich laat vinden, roept Hem aan nu Hij nabij is. De ongerechtige moet zijn weg verlaten, de zondaar zijn gedachten; hij moet naar de Heer terugkeren, -de Heer zal zich erbarmen-, terug naar onze God, die altijd wil vergeven. Uw gedachten zijn nu eenmaal niet mijn gedachten, mijn wegen niet uw wegen, -zegt het orakel van de Heer-, maar zoals de hemel hoog boven de aarde is, zo hoog gaan mijn wegen uw wegen te boven, en mijn gedachten uw gedachten. Zoals de regen en de sneeuw uit de hemel vallen en daar pas terugkeren, wanneer zij de aarde hebben gedrenkt, haar hebben bevrucht, zodat zij groen wordt, wanneer zij het zaad aan de zaaier hebben gegeven, en het brood aan de eter, zo zal het ook gaan met mijn woord, dat komt uit mijn mond; het keert niet vruchteloos naar Mij terug; het keert pas weer, wanneer het mijn wil volbracht heeft, en zijn zending heeft vervuld.



TUSSENZANG  Jes.12,2-3.4bcd-6

REFREIN: Gij zult in vreugde water putten aan de bronnen van uw Redder.

Ja, God is mijn heil, ik verlaat mij op Hem, ik hoef voor geen onheil te vrezen. De Heer is mijn sterkte, de Heer geeft mij kracht, Hij toont zich mijn helper en redder.

Brengt dank aan de Heer en huldigt zijn Naam, verkondigt de volken zijn machtige daden, maakt alom zijn grootheid bekend.

Zingt luid voor de Heer, die wonderen deed, laat heel de aarde het horen. Verheugt u en juicht, gij die Sion bewoont, want Israëls Heilige woont in uw midden.



ZESDE LEZING            (Bar.3,9-15.32-4,4)

Uit de profeet Baruch.

Hoor, Israël, de geboden van het leven, luister aandachtig en

verwerf wijsheid! Hoe komt het, Israël, dat gij in een vijandig land woont, dat gij oud geworden zijt op vreemde bodem, dat ge onrein geworden zijt als een lijk, en gelijk geworden zijt aan de doden der onderwereld? Gij hebt de bron der wijsheid verlaten! Indien ge de weg van God bewandeld hadt zoudt ge nu voor eeuwig in vrede leven. Leer derhalve waar wijsheid gevonden wordt, waar kracht en beleid, en gij zult weten waar lengte van dagen en leven te vinden zijn. Wie heeft haar verblijfplaats gevonden, wie is haar schatkamers binnengegaan? Slechts de alwetende kent de weg, met zijn kennis heeft Hij hem ont­dekt. Hij, die de aarde voor immer gegrondvest heeft, en haar met

viervoeters bevolkte; Hij, op wiens bevel het licht uitgaat, en op wiens wenk het bevend terugkeert; de sterren stralen op hun posten en jubelen van vreugde: Hij roept ze en ze antwoorden: "Hier zijn we!" Vol blijd­schap flonkeren ze ter ere van hun Schepper. Dat is onze God; niemand is aan Hem gelijk. Hij heeft wegen gevonden die tot de wijsheid leiden en Hij heeft ze geleerd aan Jakob, zijn dienaar, aan Israël, zijn vriend. Daarna is ze op aarde verschenen en heeft zij verkeerd onder de men­sen. Zij is het boek van Gods geboden, de Wet die eeuwig duurt. Wie aan vasthoudt zal leven, maar wie haar verlaat moet sterven. Kom tot inkeer, Jakob, en houd u vast aan de wijsheid, wandel in de glans

van het licht! Geef uw glorie niet weg aan anderen en uw voorrechten niet aan vreemde volken! Israël, hoe gelukkig zijn wij te prijzen: ons is bekend wat God behaagt!

TUSSENZANG  Psalm 19

REFREIN: Heer, uw woorden zijn woorden van eeuwig leven.

De wet van de Heer is volkomen, zij sterkt de onzekere geest.

Zijn voorschriften zijn betrouwbaar, onwetenden maken zij wijs.

Rechtmatig zijn al zijn bevelen, bevredigend voor het gemoed.

Glashelder zijn zijn geboden, zij zijn een licht voor het oog.

Het woord van de Heer is eerlijk, het blijft in eeuwigheid waar.

Zijn uitspraken zijn waarachtig, rechtvaardig in iedere zaak.

Gezocht meer dan goud of juwelen, welsmakend als honingzeem.

Uw dienaar neemt ze ter harte, hij wordt er rijk voor beloond.

ZEVENDE LEZING       (Ez.,36,16-17a.18-28)

Uit de profeet Eze­chiël

Het woord van de Heer kwam tot mij: "Mensen­kind, toen het volk van Israël nog op zijn eigen grond woonde heeft het deze door zijn handel en wan­del verontreinigd. Daar­om liet Ik mijn woede over hen de vrije loop, vanwege het bloed dat zij op de grond vergoten hadden en omdat ze de grond verontreinigd hadden met hun afgo­den. Daarom ver­spreid­de Ik hen onder heidenvolken en werden ze ver­strooid over de landen: naar hun handel en wandel heb Ik hen gevonnist. En bij al de heiden­volken waar ze gekomen waren ontwijd­den zij mijn heilige Naam doordat men van hen zei: Dit is het volk van de Heer, en toch moesten zij weg uit zijn land. Dit deed Mij leed om mijn heilige Naam die het volk van Israël ontwijd had onder de heidenvolken waar ze geko­men zijn. Zeg daarom tot het volk van Israël: Ik zal mijn grote Naam die ontwijd is onder de heiden­volken, die gij tegenover hen ontwijd hebt, heiligen, opdat de hei­denvol­ken erkennen dat Ik de Heer ben. Zo spreekt de Heer: Ik zal u wegbrengen uit de heiden­volken, u sa­men­brengen uit alle landen en u brengen naar uw eigen grond. Ik zal zuiver water op u sprenkelen en ge zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen. Ik zal u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in uw bin­nenste: Ik zal het stenen hart uit uw li­chaam verwijderen en u een hart van vlees geven. Mijn geest zal Ik u geven in uw bin­nenste en Ik zal maken dat ge mijn wetten nakomt en mijn voorschriften nauw­keurig on­der­houdt. Ge zult wonen in het land dat Ik uw vaderen gege­ven heb; ge zult voor Mij een volk en Ik zal voor u een God zijn.

TUSSENZANG  Psalm 42

REFREIN: Zoals het hert de beekjes zoekt, zo zoekt mijn geest naar U, mijn God.

Mijn ziel heeft dorst naar God, de God die leeft, zal ik Hem ooit berei­ken en zijn Aanschijn zien?

Ik denk eraan met weemoed in het hart, hoe ik naar Gods verblijf trok in de mensenstroom.

Zend mij uw licht, uw steun om mij te leiden, om mij te voeren naar uw berg en in uw tent.

Dan ga ik naar uw altaar, God, die blijdschap geeft, en loof U bij de citer, God, mijn God.

ACHTSTE LEZING        (Rom.6, 3-11)

Uit de brief aan de Romeinen

Broeders en zusters, gij weet toch, dat de doop, waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus, ons heeft doen delen in zijn dood? Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij een nieuw leven zouden leiden, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt. Zijn wij één met Hem gewor­den door het beeld van zijn dood, dan moeten wij Hem ook volgen in zijn opstan­ding, in de overtuiging dat de oude mens met Hem gekruisigd is; daar­door is aan het bestaan in de zonde een einde geko­men, zodat wij niet langer aan de zonde dienstbaar zijn. Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven; want wij weten, dat Christus, eenmaal van de doden verre­zen, niet meer sterft: de dood heeft geen macht meer over Hem. Door de dood die Hij gestorven is, heeft Hij eens voor al afgere­kend met de zonde; het leven dat Hij leeft, heeft alleen met God van doen. Zo moet ook gij uzelf be­schou­wen: als dood voor de zonde en levend voor God in Chris­tus Jezus.

TUSSENZANG  Psalm 118

REFREIN: Alleluia. Alleluia. Alleluia.

Brengt dank aan de Heer, want Hij is genadig, eindeloos is zijn erbar­men!

Stammen van Israël, dankt de Heer: eindeloos is zijn erbarmen!

De Heer greep in met krachtige hand, de hand van de Heer heeft mij opgericht.

Ik zal niet sterven maar blijven leven en alom verhalen het werk van de Heer.

De steen die de bouwers hebben versmaad, die is tot hoeksteen gewor­den.

Het is de Heer die dit heeft gedaan, een wonder voor onze ogen.

EVANGELIE     (Lucas 24, 1-12)

Lezing uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas

Op de eerste dag van de week gingen de vrouwen zeer vroeg in de morgen naar het graf, met de welriekende kruiden die zij klaargemaakt hadden. Zij vonden de steen weggerold van het graf, gingen er binnen, maar vonden er het lichaam van de Heer Jezus niet. Terwijl zij niet wisten wat daarvan te denken, stonden er plotseling twee mannen voor hen in een stralend wit kleed. Toen zij van schrik bevangen het hoofd naar de grond bogen, vroegen de mannen haar: “Waarom zoekt ge de levende onder de doden? Hij is niet hier, Hij is verrezen. Herinnert u hoe Hij nog in Galilea tot u gezegd heeft: de Mensenzoon moet overgeleverd worden in zondige mensenhanden en Hij moet aan het kruis worden geslagen, maar op de derde dag zal Hij verrijzen.” Zij herinnerden zich zijn woorden, ze keerden van het graf terug en brachten dit alles over aan de elf en aan al de anderen. Het waren Maria Magdalena, Johanna en Maria, de moeder van Jakobus; de andere vrouwen die met hen waren vertelden aan de apostelen hetzelfde. Maar dat verhaal leek de apostelen beuzelpraat en zij geloofden hen niet. Toch liep Petrus ijlings naar het graf; hij bukte zich voorover maar zag alleen de zwachtels. Daarop ging hij terug, verbaasd nadenkend over hetgeen er gebeurd was.





EERSTE PAASDAG

EERSTE LEZING          (Hand.10,34a.37-43)

Uit de Handelingen van de Apostelen.

In die tijd nam Petrus het woord en sprak: "Gij weet wat er overal in Judea gebeurd is; hoe Jezus van Nazaret zijn optre­den begon in Galilea na het doopsel dat Johannes predikte, en hoe God Hem gezalfd heeft met de heilige Geest en met kracht. Hij ging weldoende rond en genas allen, die onder de dwingelandij van de duivel stonden, want God was met Hem. En wij getuigen van alles wat Hij in het land van de Joden en in Jeruzalem gedaan heeft. Hem hebben ze aan het kruishout geslagen en vermoord. God heeft Hem echter op de derde dag doen opstaan en laten verschijnen, niet aan het hele volk, maar aan de getuigen die door God tevoren waren uitgeko­zen, aan ons, die met Hem gegeten en gedronken hebben nadat Hij uit de doden was opge­staan. Hij gaf ons de op­dracht aan het volk te prediken, en te getuigen dat Hij de door God aangestelde rechter is over de levenden en de doden. Van Hem leggen alle profeten het getuigenis af, dat ieder die in Hem gelooft, door zijn Naam vergiffenis van zonden verkrijgt."

TUSSENZANG  Psalm 118

REFREIN: Alleluia. Alleluia. Alleluia.

of: Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt. Wij zullen hem vieren in blijdschap.

Brengt dank aan de Heer, want Hij is genadig, eindeloos is zijn erbar­men!

Stammen van Israël, dankt de Heer: eindeloos is zijn erbarmen!

De Heer greep in met krachtige hand, de hand van de Heer heeft mij opgericht.

Ik zal niet sterven maar blijven leven en alom verhalen het werk van de Heer.

De steen die de bouwers hebben versmaad, die is tot hoeksteen gewor­den.

Het is de Heer die dit heeft gedaan, een wonder voor onze ogen.



TWEEDE LEZING         (Kol. 3, 1-4)

Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Kolosse.

Broeders en zusters, als gij dan met Christus ten leven zijt gewekt, zoekt wat boven is, daar waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods. Zint op het hemelse, niet op het aardse. Gij zijt immers gestorven en uw leven is nu met Christus verbor­gen in God. Christus is uw leven, en wanneer Hij verschijnt zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijk­heid.

ALLELUIA

Alleluia. Ons Paaslam is geslacht: Christus zelf. Wij moeten ook ons feest vieren in de Heer. Alleluia.

SEQUENTIE

Victimæ paschali laudes immo­lent Christiani.

Agnus redemit oves: Christus innocens Patri reconcili­avit pec­catores.

Mors et vita duello conflixere mi­ran­do: dux vitæ mor­tuus regnat vivus.

Dic nobis, Maria, quid vidisti in via?

Sepul­crum Christi viventis: et gloria vidi resurgen­tis;

ange­licos testes, sudarium et vestes.

Sur­rexit Christus spes mea: præ­cedet suos in Galile­am.

Scimus Chris­tum surrexisse a mortuis vere: tu nobis, victor Rex, misere­re.

Laat ons 't Lam van Pasen loven, 't Lam Gods met offers eren. - Ja het Lam redt de schapen, Chris­tus brengt door zijn onschuld ons arme zonda­ren tot de Vader. - Dood en leven, o wonder, moeten strij­den te­zamen. Die stierf, Hij leeft, Hij is onze Ko­ning. - Zeg het ons Maria, wat is 't dat gij gezien hebt? - Het graf van Chri­stus dat leeg was, de glo­rie van Hem die op­gestaan is; - En­ge­len als getui­gen, de zweet­doek en het doods­kleed. Mijn hoop, mijn Christus in leven. Zie Hij gaat u voor naar Galilea. - Waarlijk Chris­tus is ver­rezen: stond op uit de doden. O Koning, onze Held, geef ons vre­de. (Alleluia)

EVANGELIE     (Joh. 20,1-9)

Lezing uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus vol­gens Johannes.

Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena, vroeg in de morgen ‑ het was nog donker ‑ bij het graf en zag dat de steen van het graf was weggerold. Zij liep snel naar Simon Petrus en naar de andere, de door Jezus beminde leerling, en zei tot hen: "Ze hebben de Heer uit het graf genomen en wij weten niet waar ze Hem hebben neerge­legd." Daarop gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf. Ze liepen samen vlug voort, maar die andere leerling snelde Petrus vooruit en kwam het eerst bij het graf aan. Vooroverbukkend zag hij de zwach­tels liggen, maar hij ging niet naar binnen. Simon Petrus die hem volgde, kwam ook bij het graf en trad wel binnen. Hij zag dat de zwachtels er lagen, maar dat de zweetdoek die zijn hoofd had bedekt, niet bij de zwachtels lag, maar ergens afzonderlijk opgerold op een an­dere plaats. Toen pas ging ook de andere leerling die het eerst bij het graf was aangekomen, naar binnen; hij zag en geloofde, want zij hadden nog niet begrepen hetgeen er geschreven stond, dat Hij name­lijk uit de doden moest opstaan.





Archief preken