Kies uw kerk

Preek van de week

2025-01-26. Een eeuwige inspanning

Preek 3de zondag van het jaar, C

          Eerste lezing: Nehemia 8, 2-4a .5-6. 8-10
          Tweede lezing: 1 Korintiërs 12, 12-30
          
Evangelie: Lucas 1, 1-4; 4, 14-21

Jezus is terug in Nazareth waar hij is opgegroeid hoorden we in het evangelie. Hij had er als kind gespeeld op het plein en gerend door de steegjes. Zijn moeder woonde er nog. Zijn vader had er zijn geld verdiend als timmerman. Wellicht leefden er nog ooms en tantes. Hij is terug. Het is sabbat en de vrouwen maken thuis het sabbatmaal klaar. De mannen gaan naar de synagoge. Ze debatteren er over teksten uit de bijbel. De rabbi zoekt een tekst uit en gaat zitten om te onderrichten. Jezus doet als de rabbi. Hij kiest een tekst uit Jesaja.

De profeet kondigde het einde aan van de Babylonische gevangenschap met de uitroep dat ‘het rijk van God in aantocht was’. Jezus' commentaar daarop is kort en krachtig “ Het is zover zegt hij. De tijd van wachten en verlangen is voorbij. We moeten maar eens een begin gaan maken met dat koninkrijk van God”. En Jezus voegt de daad bij het woord. Hij begint ermee. Hiermee raken wij aan de kern van ons geloof. De nabijheid van het Koninkrijk van God.

Maar wat is dat Koninkrijk dan? Ik denk aan 3 dingen.

  1. Ik noem mijzelf christen omdat ik geloof in het koninkrijk van God. Ik bedoel daarmee dat ik geen genoegen neem met de wereld waarin ik besta. De oorlogen in Oekraïne, Gaza, Soedan zijn schrijnende voorbeelden van onrecht. De lijken liggen langs de weg. Uitgehongerde mensen plunderen de hulpkonvooien. Ze hebben al dagen niets gegeten of gedronken. Besmettelijke ziektes dreigen uit te breken. Het land is ontwricht, het kwaad is onbeschrijfelijk. Met zo'n wereld kunnen wij geen genoegen nemen.
    
    Ook in Nederland is er lijden. Er zijn kinderen die gewelddadig behandeld worden, die als ongewenste kinderen opgroeien voor galg en rad. Honderdzestigduizend worden er elk jaar mishandeld in dit land. In elke schoolklas zitten er een paar. Zestig kinderen komen jaarlijks door mishandeling om het leven. Daar kun je je toch niet bij neerleggen. Mensen zijn ziek geworden door de hebzucht van een economisch systeem en de vraatzucht lijkt niet getemperd te zijn.

Lucas 04, 14-21

Lucas 04, 14-21

  1. Ik noem mijzelf christen omdat ik geloof in het koninkrijk van God. Ik bedoel daarmee dat ik geen genoegen neem met de wereld waarin ik besta.. Ik bedoel dat een betere wereld binnen handbereik ligt. Ik hoef er niet over te dromen. Het is niet onbereikbaar als de sterren. Het is geen sprookje voor het slapengaan. Ik kan nu immers naar een zieke toestappen en zijn lot verlichten. Ik kan nu aan armen een stuk brood geven. Ik kan nu een verdrietig kind troosten of iets doen voor een mishandeld dier. Ik kan nu mijn boodschappenlijstje aanpassen om mijn impact op klimaatverandering te beperken.
    
  2. Ik noem mijzelf christen omdat ik geloof in het koninkrijk van God. Ik bedoel dat ik me niet neerleg bij het kwaad in de wereld en dat een beter land binnen handbereik ligt. Ik bedoel dat mijn ideaal niet opgaat in een politiek concept. Het rijk van God is niet een of ander maatschappelijk programma. Het is geen derde rijk, geen communistische heilstaat, geen “Make America Great Again”, want daar profiteren alleen de rijken van. Het valt niet samen met een maatschappelijk concept dat met geweld bevochten kan worden en het eind van de geschiedenis inluid. Het rijk van God daagt me wel uit om brood te breken en te delen. Om het kruis van anderen mee te helpen dragen. Om zieken bij te staan en om mij in te zetten voor het behoud van de goedheid en de schoonheid van Gods schepping. Het valt niet samen met maatschappelijk werk. Het rijk van God is in deze wereld, maar niet van deze wereld. Het is gevaarlijk als mensen denken dat ze eindoplossingen hebben, dat ze het kwaad te lijf moeten gaan. Dan ontstaat al gauw fundamentalisme en terreur.


Als ik zeg dat ik geloof in Godskoninkrijk, dan zeg ik dat de wereld geen toevallige opeenhoping van moleculen is en de tijd geen gang die voortkomt uit het niets en uitloopt in het niets. Nee, de wereld is een voortdurende schepping. Mijn opdracht is om te geloven in de barmhartigheid die als een goddelijke kracht de wereld optilt uit het toeval en maakt tot iets heiligs. Godsrijk is nabij, maar het is er nooit helemaal. Ik kan er aan werken, maar ik kan het niet helemaal in deze wereld vestigen. Ik heb er deel aan, maar ik zal het nooit helemaal bereikt hebben hier. Daarom heb ik Jezus geloof zo lief, omdat hij mij het ideaal geeft van Godskoninkrijk. Het zegt me dat ik met de wereld geen genoegen moet nemen, dat ik vandaag kan beginnen aan een nieuwe wereld en dat dit idee geen politiek programma is dat anderen onderwerpt en bestrijdt, maar een eeuwige inspanning om de tijd te heiligen met Gods barmhartigheid. Mag dat ook aan ons gegeven zijn!

          Amen

14e eeuw, plafondschildering

          Te bezichtigen in Macedonië, Struga, S.Kliment

De afbeelding is een wandschildering in de boogconstructie van de kerk. We kijken hoog tegen Jezus op. Een driehoek herinnert ons aan de Drievuldigheid. Hij heeft de boekrol in de hand, Gods Woord, waarvan Hij de verpersoonlijking is.

Aan Jezus’ voeten staat een klein mannetje. Ook hij draagt een boek. Hij is waarschijnlijk de dienaar in de synagoge die Jezus het boekrol heeft aangereikt, en na de voorlezing weer terug in ontvangst zal nemen. Net als wij, kijkt hij op naar Jezus.

De rechterhand van Jezus wijst erop dat Hij onderricht geeft, goddelijk onderricht. Hij heeft de tekst van Jesaja voor zich liggen, waarin sprake is van God die een genadejaar afkondigt. Hij zegt dat deze aankondiging vandaag, met Hem, in vervulling gaat.
Jezus’ gehoor is niet afgebeeld. We zien Hem alleen. Zodat de nadruk niet valt op de manier waarop zijn gehoor deze woorden ontvangt, maar op zijn goddelijke gestalte die de vervulling is van Jesaja’s tekst.

Nehemia 8, 2-4a. 5-6 .8-10

          De grote volksvergadering

Ezra, de priester, bracht de leer bij de vergadering van mannen en vrouwen en iedereen die de voorlezing kon volgen. Het was de eerste dag van de zevende maand. Vanaf de dageraad tot de middag las Ezra eruit voor op het plein voor de Waterpoort, verstaanbaar voor de mannen en vrouwen en iedereen die het kon volgen. Het volk luisterde aandachtig naar de voorlezing van het boek van de leer. Ezra, de Schriftgeleerde, ging op een houten verhoging staan die voor die gelegenheid gemaakt was.
Tegenover heel het volk opende Ezra het boek; hij stak immers boven iedereen uit. Op dat ogenblik ging iedereen staan. En Ezra prees de Heer, de grote God, en heel het volk antwoordde: ‘Amen, amen!’ Zij staken hun handen omhoog, zij bogen het hoofd en zij vielen neer voor de Heer, met het gezicht op de grond.
Zij lazen voor uit het boek van Gods leer, legden het uit en verklaarden de betekenis, zodat iedereen de lezing begreep. Vervolgens zeiden Nehemia, de landvoogd, Ezra, de priester en Schriftgeleerde, en de Levieten die de uitleg gaven tegen heel het volk: ‘Deze dag is gewijd aan de Heer uw God. Wees dus niet treurig en ween niet.’ Het hele volk was namelijk in tranen uitgebarsten toen het de woorden van de leer hoorde. En ze zeiden hun: ‘Kom, ga eten en drink er zoete drank bij, en deel met wie niets heeft, want deze dag is gewijd aan onze Heer. Wees niet bedroefd, maar laat de vreugde die de Heer u schenkt uw kracht zijn.’

1 Korintiërs 12, 12-30

          Het lichaam van Christus

Ons lichaam met zijn vele delen vormt één geheel, en alle lichaamsdelen, hoe vele ook, zijn samen één lichaam; zo is het ook met Christus. 3Want wij allen, Joden en Grieken, slaven en vrijen, zijn in de kracht van een en dezelfde Geest tot één lichaam gedoopt, en allen zijn wij doordrenkt van één Geest. Een lichaam bestaat nu eenmaal niet uit één lichaamsdeel, maar uit vele. Veronderstel dat de voet zegt: ‘Omdat ik geen hand ben, hoor ik niet tot het lichaam’, hoort hij dan niet tot het lichaam? En als het oor zou zeggen: ‘Omdat ik geen oog ben, hoor ik niet tot het lichaam’, hoort het dan niet tot het lichaam? Als het hele lichaam oog was, waar bleef dan het gehoor? Als het helemaal gehoor was, waar bleef dan de reuk? God heeft nu eenmaal de lichaamsdelen elk afzonderlijk hun plaats in het lichaam toegewezen, zoals Hij het gewild heeft. Als zij allemaal samen één lichaamsdeel vormden, waar bleef dan het lichaam? In feite echter zijn er vele lichaamsdelen, maar is er slechts één lichaam. Het oog kan niet tegen de hand zeggen: ‘Ik heb je niet nodig’, en evenmin het hoofd tegen de voeten: ‘Ik heb jullie niet nodig.’ Nog sterker, juist die lichaamsdelen die het zwakst schijnen te zijn, zijn onmisbaar. En die lichaamsdelen die wij beschouwen als minder eerbaar, eren wij des te meer. Onze minder edele delen worden daarom met grotere kiesheid behandeld; de andere delen hebben dat niet nodig. God heeft het lichaam zo samengesteld dat hij aan het mindere meer eer gaf, opdat er in het lichaam geen verdeeldheid zou zijn en de lichaamsdelen eensgezind voor elkaar zouden zorgen. Wanneer één lichaamsdeel lijdt, delen alle andere in het lijden; wordt één lichaamsdeel geëerd, dan delen alle andere in die vreugde. Welnu, u bent het lichaam van Christus, en ieder van u is van dit lichaam een onderdeel. Nu heeft God in de gemeente allerlei mensen aangesteld, allereerst apostelen, vervolgens profeten, en verder leraren; voorts is er de gave om wonderen te doen, te genezen, te helpen, te besturen en in talen te spreken. Niet iedereen kan apostel zijn, of profeet, of leraar. Kunt u allen wonderen doen? Hebt u allen de gave om te genezen, in talen te spreken en uitleg te geven?

Lucas 1, 1-4; 4, 14-21

Velen hebben zich er al toe gezet het verhaal te doen van wat zich bij ons heeft voltrokken, aan de hand van de overlevering van de oorspronkelijke ooggetuigen die dienaar van het woord zijn geworden. Nu heb ook ik besloten alles van voren af aan nauwkeurig na te gaan en voor u, geachte Teofilus, ordelijk op schrift te stellen, zodat u zich kunt overtuigen van de betrouwbaarheid van de berichten die u hebt ontvangen.
          Terug naar Galilea
Jezus keerde terug naar Galilea in de kracht van de Geest. Zijn faam verbreidde zich over heel die streek. Hij gaf onderricht in hun synagogen en werd door iedereen geëerd.
          In de synagoge van Nazareth
Zo kwam Hij in Nazareth, waar Hij was opgegroeid, en volgens zijn gewoonte ging Hij op sabbat naar de synagoge. Hij stond op om voor te lezen, en kreeg een boekrol van de profeet Jesaja aangereikt. Hij opende de rol en vond de plaats waar geschreven staat: De Geest van de Heer rust op mij; daartoe heeft Hij mij gezalfd. Om aan armen de goede boodschap te brengen heeft Hij mij gezonden, om aan gevangenen hun vrijlating aan te kondigen en aan blinden het licht in hun ogen, om verdrukten in vrijheid te laten gaan, en een jaar af te kondigen dat de Heer welgevallig is. Daarna rolde Hij het boek dicht, gaf het terug aan de dienaar en ging zitten. De ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht. Toen begon Hij hen toe te spreken: ‘Vandaag is het Schriftwoord dat u gehoord hebt in vervulling gegaan.’

Archief preken