Kies uw kerk

Preek van de week

2020-04-26. Telkens een nieuw begin

3de zondag van Pasen 2020, A

 

Eerste lezing: Handelingen van de apostelen 2, 14. 22-33

Evangelie: Lucas 24, 13-35

Soms moet je opnieuw beginnen op de puinhopen van alles waar je in gelooft en van houdt. En aan een vreemdeling kun je soms beter dan aan een gezins- of familielid, vertellen welk verlies je hebt geleden en hoeveel pijn dat doet.

Laten we eens in de sandalen van Kléopas en zijn metgezel gaan staan. Ze zijn somber en gedesillusioneerd uit Jeruzalem vertrokken. We komen ze tegen op de weg naar Emmaüs, wég van Jeruzalem. Dáár hebben ze niets meer te zoeken. Het lege graf, het gepraat van de vrouwen die van een engel hoorden dat Jezus leefde, laten ze voor wat het is. Ze spoeden zich weg van Jeruzalem, weg van de tempel, weg van de plaats van bloedvergieten, mislukking en schaamte. Er resten hun slechts scherven en brokstukken. En wat nog vorige week het leven richting gaf, is veranderd in chaos.

Somber vertellen de twee mannen hun verhaal aan een man die ook hun kant uitgaat. Ze ontdekken dat hij helemaal niets weet van waar zíj vol van zijn. De mannen hebben een dubbel verlies geleden; de dood van een dierbare vriend en leraar, en het verlies van geloof en hoop.

Maar hoe staat het eigenlijk met de liefde in hun hart? De geliefde is weg, maar is de liefde dat ook? Als ze erover vertellen, dan doet de vreemdeling in mijn ogen iets moois. Hij reageert op de rouwende reisgezellen door ze te laten kijken naar Bijbelteksten die zij kennen. Jezus doet in dit rouwgesprek iets heel bijzonders.  Hij laat ze opnieuw kennismaken met teksten die een dode letter voor hen zijn geworden. As en sintels. Maar ze kunnen het niet helpen dat ze er toch nog van houden en troost in vinden!

Tegen de avond bieden Kléopas en zijn metgezel gastvrijheid aan de vreemdeling aan. Ze doen wat Jezus ze leerde: “Ik was een veemdeling en je hebt mij opgenomen, ik had honger en je hebt mij te eten gegeven.”?.

Ook al was hun geloof in het ideaal geschonden, wat ze nog wél hadden was de onderwijzing van de Thora. Daar vertrouwen ze op één of andere manier toch wel op. Als ze op het punt staan het brood met de vreemdeling te delen, kijken ze nog naar het gezicht van een toevallige reisgenoot. Als het brood gebroken wordt, worden de ketenen van de rouw verbroken en aanschouwt hun hart het gelaat van de geliefde Ander.

Lucas 06, 13-35

Lucas 06, 13-35

De schilder Caravaggio heeft dít moment van openbaring vastgelegd: de chaos en de donkerte maken plaats voor licht. We zien de verschillende momenten en emoties samengevat in één tafereel: Eén reisgenoot zien we half op zijn rug. Hij komt van verbijstering half uit zijn stoel omhoog, maar kan eigenlijk niet geloven wat zijn ogen zien. De schilder heeft de andere reisgenoot in het volle licht gezet en deze spreidt zijn armen uit in een verwelkomend, liefdevol gebaar. Een derde figuur, een herbergier die hen bedient, staat half naar ons toegewend toe te kijken. Over zijn voorhoofd valt ook een deel van het licht. Alle houdingen t.a.v. geloof worden hier verbeeld; scepsis, vreugde en afstandelijke belangstelling.

Om te besluiten. Laten we nu voor een laatste keer teruggaan naar Lucas. De evangelist vertelt dat Jezus weer aan hun gezicht werd onttrokken, en dat ze opstonden en meteen teruggingen naar Jeruzalem. In het donker van de avond gaan ze terug, moeten we concluderen! Het donker waar nu geen dreiging meer vanuit gaat, maar gevuld is met licht. Er staat niet dat ze eerst nog verder gingen eten en overnachten. Vol vertrouwen en met grote haast gaan ze terug naar de bakermat van het geloof. De stad van God.
Ook wij mogen vanuit het vertrouwen van de Emmaüsgangers handelen. Het geeft ons te doen wat Jezus heeft gedaan: te dienen en te verlichten, vrede te stichten op aarde. En telkens samen een nieuw begin maken…

 

Amen.

Afbeelding: Emmaüsgangers

Door: Michelangelo, beter bekend als Caravaggio (1571-1610)

Afmetingen (HxB): 141??196 cm

Techniek: Olie op doek

Datum: 1601

Te bezichtigen in: Kamer 31, The National Gallery te Londen, Engeland

Caravaggio legt het tafereel in Emmaüs vast precies op het moment van het ontwakende besef bij de discipelen. Het is het ogenblik waarop Christus het brood zegent, zoals dat later zou uitgroeien tot een centrale handeling in de katholieke liturgie. De verbijstering van beide discipelen spreekt vooral uit hun gebaren. De ene spreidt verrast zijn armen, de andere schiet uit zijn stoel overeind. Het licht is hen letterlijk opgegaan. Alleen de herbergier, die niet op de hoogte is van de voorgeschiedenis, staat er redelijk onbewogen, hooguit wat nieuwsgierig bij, hoewel het lichtschijnsel van Jezus ook hem bestraalt. Enkele ogenblikken later zal de verschijning van de herrezen Christus voor hun ogen verdwijnen.

Caravaggio versterkt de bijzonderheid van het moment door de hem kenmerkende accentuering van de lichtinval, die vanuit een onzichtbare lichtbron komt. Daarbij probeert hij ook duidelijk in andere opzichten te imponeren. Hij overdrijft het perspectief en de verkorting van de uitgestrekte armen van de discipel rechts en laat de stoel van de discipel links (Kleopas) oversnijden door de beeldrand. Het nauwkeurige realisme waarmee hij het stilleven schildert en de illusionistische wijze waarop het mandje uitsteekt in de werkelijke wereld van de toeschouwer krijgen de schijn van iets bovennatuurlijks. Het hoofd van Christus wordt door de schaduw van de herbergier omringd als door een aureool. Daarbij valt op dat Caravaggio Christus schildert zonder baard, waar dat in die tijd volstrekt ongebruikelijk was in de Westerse beeldende kunst. De idealisering van zijn gelaat steekt nadrukkelijk af tegen de levensechte zorgvuldig getekende uitbeelding van de rimpels bij de discipelen en de levensechte uitbeelding van herbergier, die de link legt naar het gewone leven. De kracht van het werk zit daarmee in de suggestie van het bovennatuurlijke binnen een voor die tijd uitermate levensechte, dicht bij de dagelijkse realiteit staande schildering.

In 1606 schilder Caravagio nog een tweede versie van het avondmaal te Emmaüs, in opdracht van de familie Colonna te Palestrina, waar hij naartoe was gevlucht nadat hij te Rome gezocht werd voor moord. Dit werk, 141 ?? 175 cm groot, bevindt zich thans in de Accademia di belle arti di Brera te Milaan. De kleurstelling is meer gedempt en er ligt minder nadruk op het dramatisch effect.

Handelingen van de apostelen 2, 14. 22-33

Plotseling kwam uit de hemel een gedruis alsof er een hevige wind opstak en heel het huis waar zij gezeten waren, was er vol van.

Mannen van Israël, luistert naar deze woorden: Jezus de Nazoreeër was een man wiens zending tot u van Godswege bekrachtigd is. Gij kent immers zelf de machtige daden, wonderen en tekenen, die God door Hem onder u heeft verricht. Hem, die volgens Gods vastgestelde raadsbesluit en voorkennis is uitgeleverd, hebt gij door de hand van goddelozen aan het kruis genageld en gedood. Maar God heeft Hem ten leven opgewekt na de smarten van de dood te hebben ontbonden; want het was onmogelijk dat Hij daardoor werd vastgehouden. Doelend op Hem toch zegt David: De Heer had ik voor ogen, altijd door, Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet zou wankelen; daarom is er blijdschap in mijn hart en jubelt mijn mond van vreugde; ja, ook mijn lichaam zal rust vinden in hoop, omdat Gij mijn ziel niet over zult laten aan het dodenrijk en uw heilige geen bederf zult laten zien. Wegen ten leven hebt Gij mij doen kennen, Gij zult mij met vreugde vervullen voor uw aanschijn. Mannen broeders, ik mag wel vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David, dat hij gestorven en begraven is; we hebben immers zijn graf bij ons tot op deze dag. Welnu, omdat hij een profeet was en wist, dat God hem een eed gezworen had, dat Hij een van zijn nakomelingen op zijn troon zou doen zetelen, zei hij met een blik in de toekomst over de verrijzenis van Christus, dat Hij niet is overgelaten aan het dodenrijk en dat zijn lichaam het bederf niet heeft gezien. Deze Jezus heeft God doen verrijzen en daarvan zijn wij allen getuigen. Verheven aan Gods rechterhand heeft Hij de beloofde heilige Geest van de Vader ontvangen en Deze uitgestort, zoals gij ziet en gij hoort.

Lucas 24, 13-35

        Op weg naar Emmaüs
Juist die dag waren er twee van hen op weg naar een dorp, dat Emmaüs heette en zestig stadiën (Redactie: ruim 11 kilometer) van Jeruzalem lag. Zij spraken met elkaar over alles wat was voorgevallen. Terwijl zij zo aan het praten waren en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf op hen toe en liep met hen mee. Maar hun ogen werden verhinderd Hem te herkennen. Hij vroeg hun: 'Wat is dat voor een gesprek dat gij onderweg met elkaar voert?' Met een bedrukt gezicht bleven ze staan. Een van hen, die Kleopas heette, nam het woord en sprak tot Hem: 'Zijt Gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat Gij niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is?' Hij vroeg hun: 'Wat dan?' Ze antwoordden hem: 'Dat met Jezus de Nazarener, een man die profeet was, machtig in daad en woord in het oog van God en heel het volk; hoe onze hogepriesters en overheidspersonen Hem hebben overgeleverd om ter dood te worden veroordeeld en Hem aan het kruis hebben geslagen. En wij leefden in de hoop, dat Hij degene zou zijn die Israël ging verlossen! Maar met dit al is het reeds de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn. Zelfs hebben een paar vrouwen uit ons midden ons in de war gebracht; ze waren in de vroegte naar het graf geweest, maar hadden zijn lichaam niet gevonden en kwamen zeggen, dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gehad, die verklaarden dat Hij weer leefde. Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan en bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen ze niet.' Nu sprak Hij tot hen: 'O onverstandigen, die zo traag van hart zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben! Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?' Beginnend met Mozes verklaarde Hij hun uit al de profeten wat in al de Schriften op Hem betrekking had. Zo kwamen ze bij het dorp waar ze heen gingen, maar Hij deed alsof Hij verder moest gaan. Zij drongen bij Hem aan: 'Blijf bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde.' Toen ging Hij binnen om bij hen te blijven. Terwijl Hij met hen aanlag nam Hij het brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe. Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht. Toen zeiden ze tot elkaar: 'Brandde ons hart niet in ons, terwijl Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?' Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug. Daar vonden ze de elf met de mensen van hun groep bijeen. Deze verklaarden: 'De Heer is werkelijk verrezen, Hij is aan Simon verschenen.' En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij door hen herkend werd aan het breken van het brood.

Archief preken