‘Er was eens... Een arme man. Hij had een vrouw en zeven kinderen. Hun huisje had maar één vertrek. Hun enige bezit was een geit, die verderop aan een touw stond. Op een dag ging de man naar een rabbi om raad te vragen. "Waar kom je voor?" vroeg de Rabbi. "Rabbi, de toestand is onhoudbaar. Ik moet met mijn vrouw en mijn zeven kinderen in een kamertje wonen. We worden helemaal gek van het gedrang bij ons in huis! Wat moet ik doen"? Na enig nadenken zei de Rabbi: "Als de toestand werkelijk zo ernstig is als u zegt, dan zit er maar een ding op. U moet ook uw geit bij u in huis halen. Kom over een week maar terug". De man vertelde zijn vrouw wat de rabbi had gezegd en ze haalden de geit naar binnen. Na een week ging de man weer naar de rabbi en zei: "Rabbi, het is nog veel en veel erger dan voorheen. Nu we de geit ook nog in huis hebben kunnen we helemaal geen vin meer verroeren!" Weer dacht de rabbi enige tijd na en zei toen: "Haal de geit weer uit huis en zet haar terug in de wei. En kom over een week maar terug". Zo gezegd zo gedaan. Toen er weer een week verstreken was ging de man opnieuw op bezoek bij de rabbi. "En"? vroeg de rabbi. "Nou", zei de man, "nu de geit het huis uit is kunnen we opgelucht ademhalen, we hebben zó héérlijk veel ruimte!".’
Eerste lezing: Samuël 26, 2 .7-9. 12-13. 22-23
Evangelie: Lucas 6, 27-38
In de eerste lezing hoorden we hoe David midden in de nacht met zijn neef en legeraanvoerder het kamp van koning Saul binnensluipt. David laat Sauls speer en waterkruik wegnemen. En ze laten Saul en zijn mannen rustig verder slapen. Dan verdwijnen ze weer de nacht in, terug naar de schuilplaats van David en zijn mannen. Een ongelofelijk brutale actie maar met een veelzeggende boodschap aan het adres van Saul. Saul, jij staat mij naar het leven en je jaagt me op. Ik had je in je slaap kunnen doden! David maakt de keuze om Saul in leven te laten. Hij laat het oordeel over Saul aan God over.
Sinds de jaren 70 van de vorige eeuw hebben we geleerd dat we ons de kaas niet van het brood moeten laten eten. Alle kinderen krijgen te horen: je moet voor jezelf opkomen! Wij moeten op onze strepen gaan staan en voor onszelf opkomen. En wie dat niet kan, heeft het zwaar. Daarom staan de chassidische vertelling uit mijn voorwoord en de rede van Jezus ver af van ons dagelijks leven. Stel je maar eens voor dat een snelle scooter je tas uit je handen rukt, moet je dan de scooter achterna rennen, je jas uittrekken en die ook nog aanbieden? En je moet er niet aan denken om zo te moeten woekeren met ruimte, als die arme familie met die geit!
De rede van Jezus is echter geen bevel. Het is een aansporing om de zaken van een andere kant te bekijken. Verleden week hebben we dit samen ook gedaan. We hebben herkaderd en dat gaan we nu ook weer doen. Het verhaal, David en Jezus nodigen ons uit om innerlijke ruimte te maken. Hoe doe je dat?
Het gaat hier om de houding waarmee we reageren op de omstandigheden. Doen we het voor de hand liggende? Of doen we iets verrassends? Doen we wat het gezonde verstand van iedereen vindt? Nemen we daarom dus wraak? Veroordelen en vergelden we? Gaan we op onze strepen staan? Eisen we een fatsoenlijke behandeling voor onszelf? De kans bestaat dat we op den duur nog zo weinig innerlijk ruimte overhouden, dat er voor niets anders meer plaats is dan voor wraak, vergelding, eigenbelang, afgunst en bitterheid. Want er is immers altijd wel iets om ons verongelijkt over te voelen.
Of doen we juist iets verrassends? Vergeven we, stellen we ons oordeel uit? Zien we af van wraak? Het is heel gewoon zegt Jezus, om vergevingsgezind te zijn onder familie en vrienden. Dat doet immers iedereen. Waar Jezus ons op wijst is de grote opdracht om ook buiten de wij-groep een ander mens fatsoenlijk te behandelen. Als we dat doen, dan zeggen we eigenlijk tegen die ander: ook jij doet ertoe. Ook voor jou heb ik ruimte.
Door een andere kijk is het mogelijk om ruimte open te houden in het huis van ons hart. Dan kan God opgedolven worden uit de geteisterde ziel van Saul, zoals David deed. Een keuze maken om van de regels en van het gezonde verstand af te wijken, dat is niet voor zwakkelingen. Dat gaat met vallen en opstaan. Dat is niet erg want we zijn immers Gods volk onderweg. En terwijl we onderweg zijn kan dat volk aangroeien en is er nooit te weinig ruimte voor wie dan ook.
Amen
Kunstenaar: Marko Ivan Rupnik (1954)
Datum: 2016
Informatie is te lezen op: https://www.rkdocumenten.nl
David spaart Saul opnieuw
Daarom rukte Saul uit, begeleid door drieduizend van de voortreffelijkste manschappen uit Israël, en daalde af naar de woestijn van Zif, om David daar op te sporen. Zo drong David met Abisjai ‘s nachts tot de troep door. En zie, daar lag Saul in het legerkamp te slapen; aan zijn hoofdeinde stond zijn lans in de grond gestoken, en Abner lag met het volk in een kring om hem heen. En Abisjai zei tot David: Nu heeft God uw vijand in uw hand overgeleverd! Laat mij hem nu met zijn eigen lans in één stoot aan de grond vastpriemen; een tweede zal niet nodig zijn! Maar David sprak tot Abisjai: Doe hem geen leed; want hoe kan iemand ongestraft de hand slaan aan den gezalfde van Jahweh?
En David nam de lans met de waterkruik van het hoofdeinde van Saul weg, en ze gingen heen, zonder dat ook maar iemand het zag of bemerkte, zonder dat ook maar iemand wakker werd; want allen lagen zij te slapen: een slaap van Jahweh had hen overvallen. Aan de andere zijde gekomen, ging David ver weg op de top van de berg staan, zodat er een flinke afstand tussen hen was.
Maar David antwoordde: Hier is de lans van den koning. Laat een van de manschappen hierheen komen, om hem te halen. Jahweh zal aan ieder van ons zijn rechtschapenheid en trouw vergelden. Want ofschoon Jahweh u heden in mijn hand had geleverd, heb ik mijn hand niet geslagen aan den gezalfde van Jahweh.
Toespraak tot de leerlingen en het volk
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Tot u die naar Mij luistert zeg Ik: Bemint uw vijanden, doet wel aan die u haten, zegent hen die u vervloeken en bidt voor hen die u mishandelen. Als iemand u op de ene wang slaat, keert hem ook de andere toe; en als iemand uw bovenkleed van u afneemt, belet hem niet ook uw onderkleed te nemen. Geeft aan ieder die u iets vraagt, en als iemand wegneemt wat u toebehoort, eist het niet terug. Zoals gij wilt dat de mensen u behandelen, moet gij het hun doen. Als gij bemint wie u beminnen wat voor recht op dank hebt ge dan? Ook de zondaars beminnen wie hen liefhebben. Als gij weldoet aan wie u weldaden bewijzen, wat voor recht op dank hebt ge dan? Dat doen de zondaars ook. Als gij leent aan hen van wie ge hoopt terug te krijgen, wat voor recht op dank hebt ge dan? Ook de zondaars lenen aan zondaars met de bedoeling evenveel terug te krijgen. Neen, bemint uw vijanden, doet goed en leent uit zonder er op te rekenen iets terug te krijgen. Dan zal uw loon groot zijn, dan zult ge kinderen zijn van de Allerhoogste, die immers ook goed is voor de ondankbaren en slechten. Weest barmhartig, zoals uw Vader barmhartig is. Oordeelt niet, dan zult ge niet geoordeeld worden; veroordeelt niet, dat zult ge niet veroordeeld worden; spreekt vrij en ge zult vrijgesproken worden. Geeft, en u zal gegeven worden; een goede, gestampte, geschudde en overlopende maat zal men u in de schoot storten. De maat die gij gebruikt, zal men ook voor u gebruiken.'
Diakenwijding van Berend van de Berg
De Digidulfke uitgave novemer 2024 is uit
Veranderingen in het team van pastores
BUSREIS BEDEVAART KEVELAER 22 AUGUSTUS 2024
Eervolle penning voor Theamarie Geilleit en Jeanne van Hal