Kies uw kerk

Preek van de week

2016-03-27. In liefde uit handen gegeven

Paaszondag 2016, C

 

Eerste lezing: Handelingen der apostelen 10, 34a. 37-43

Evangelie: Johannes 20, 1-9

 

Ten diepste lief willen hebben, wil zeggen: jezelf geven.

Bij mensen spreekt alles van liefde, men roept om liefde, bezingt de liefde, beweent de liefde. In de naam van de liefde wordt er gewerkt, wordt omhelsd, of worden we elkaars vijanden. De geschiedenis van elk mens is een indrukwekkende zoektocht naar de liefde. Het is een weg die bezaaid is met mislukkingen en wonderlijke toonbeelden van succes.

Het is de waarheid, dat het diepste verlangen in het hart van de mens de wens is om lief te hebben en bemind te worden. De liefde is de bestaansgrond van ons leven. Door liefde zijn wij ter wereld gekomen, in liefde hopen we afscheid te mogen nemen van dit leven.

Mensen hebben alles over om, al was het maar voor een klein moment, even te weten wat het is om aangeraakt te worden door die liefde. Zo kennen we onszelf, kennen we mensen in ons leven en maken wij kennis met Maria Magdalena. Er was maar één reden waarom ze terug ging naar de graftuin. Er was maar een reden waarom ze van Hem niet kon scheiden: haar meest geliefde. Alles heeft ze voor Hem achter gelaten, alles had ze voor Hem over. Liefde zo beleefd is niet alleen iets moois en sprookjesachtig. Het is tot in het diepst van je vezels verknocht zijn aan een ander. Dit heeft niets meer te maken met de sprookjes, gedichten en liedjes die een vorm van liefde beschrijven.

Werkelijk weten dat de ander jouw geliefde is, is weten dat het Pasen is. Pasen willen vieren betekent, weten dat je de ander toebehoort. Pasen is zo: jezelf weggeven voor het geluk van de ander. Dat is wat Jezus deed. Dat is het geschenk wat God aanvaarde en dat is de liefde die Maria Magdalena als beeld van de mensen ons heeft voorgeleefd.

 

Zalig Pasen.

San Francesco al Prato Resurrection

        Olieverf op paneel (233 cm ?? 165 cm) (1499)

door: Pietro Perugino (ca. 1446/1450 - 1523) Italie

Te bewonderen in het: Pinacoteca Vaticana, Rome

Het werk volgt de typische regeling van Perugino's kunst. De goddelijkheid, in het geval de opgestane Jezus wordt afgebeeld in een mandorla geplaatst in het bovenste deel van het schilderij, daarnaast de engelen. Het onderste deel toont, een landschap op de achtergrond, de open sarcofaag en vier Romeinse soldaten, van wie er drie slapen en een gewekt door het wonder.

De figuur van Christus, met het symbool van de opstanding, de vlag, heeft de typische harmonie en zachtheid van de volwassen werken van Perugino, met een gedetailleerdheid van de borst en een lichte draperie met diepe plooien.
De twee engelen bij zijn kanten zijn symmetrisch.

De sarcofaag heeft een goed geschilderde deksel volgens geometrische perspectief. De soldaten zijn ook geschilderd met aandacht voor details, zie hiervoor de grillige kam van de soldatenhelm linksonder.

Johannes 20, 1-09

Johannes 20, 1-09

Handelingen van de apostelen 10, 34a. 37-43

        Petrus bij Cornelius in Caesarea
Petrus opende zijn mond en zei:
’U weet wat er gebeurd is in heel het Joodse land, het eerst in Galilea, na de doop die Johannes verkondigde: dat God Jezus uit Nazaret zalfde met heilige Geest en kracht; Hij trok weldoende rond en genas allen die in de macht waren van de duivel, want God was met Hem. En wij zijn de getuigen van alles wat Hij gedaan heeft in het land van de Joden en in Jeruzalem. Zij hebben Hem gedood door Hem aan een kruis te slaan. Maar God heeft Hem opgewekt op de derde dag en Hem laten verschijnen, niet aan heel het volk, maar aan de getuigen die tevoren door God waren aangewezen, aan ons, die met Hem gegeten en gedronken hebben na zijn opstanding uit de doden. Hij gebood ons tot het volk te prediken en te getuigen dat Hij het is die door God is aangesteld tot rechter van levenden en doden. Van Hem getuigen alle profeten dat ieder die in Hem gelooft, door zijn naam vergeving van zonden verkrijgt.’

Johannes 20, 1-9

        Jezus’ leerlingen bij het lege graf
Op de eerste dag van de week ging Maria van Magdala, in alle vroegte, terwijl het nog donker was, naar het graf en zag dat de steen voor de opening van het graf was weggehaald. IJlings liep ze naar Simon Petrus en de andere leerling, die van wie Jezus hield. ‘Ze hebben de Heer uit het graf gehaald’, zei ze. ‘Wisten we maar waar ze Hem hebben neergelegd!’ Daarop gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf. IJlings liepen de twee er samen naartoe, maar de andere leerling liep harder dan Petrus en kwam het eerst bij het graf aan. Hij wierp er een blik in en zag dat de linnen doeken er nog lagen. Maar hij ging niet naar binnen. Toen kwam ook Simon Petrus, na hem, bij het graf aan en ging meteen naar binnen. Hij zag hoe de doeken er nog lagen, maar ook hoe de doek die zijn hoofd had bedekt, niet bij de andere doeken lag: hij was opgerold en lag helemaal apart. Toen pas ging ook de andere leerling, die het eerst bij het graf was aangekomen, naar binnen. Hij zag en kwam tot geloof. Ze wisten toen nog niet wat de Schrift zei: dat Hij uit de doden móést opstaan.

Archief preken